Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief om al het laatste nieuws direct per e-mail te ontvangen!

Inschrijven Ik ben al ingeschreven

U maakt gebruik van software die onze advertenties blokkeert (adblocker).

Omdat wij het nieuws gratis aanbieden zijn wij afhankelijk van banner-inkomsten. Schakel dus uw adblocker uit en herlaad de pagina om deze site te blijven gebruiken.
Bedankt!

Klik hier voor een uitleg over het uitzetten van uw adblocker.

Meld je nu aan voor onze dagelijkse nieuwsbrief en blijf up-to-date met al het laatste nieuws!

Abonneren Ik ben al ingeschreven

"Hoe houden we onze zadencollecties in leven?"

Een belangrijke taak van een genenbank is haar collectie in leven te houden. Zaadmonsters blijven lang kiemkrachtig door ze gedroogd in diepvriezers te bewaren. Maar hoe lang precies is niet bekend. Daarom moet goed in de gaten gehouden worden of de zaden nog steeds kiemen.

Als de kiemkracht daalt, moet een zaadmonster uitgezaaid worden om nieuwe kiemkrachtige zaden te oogsten, dit heet vermeerderen. Zowel vermeerderingen als kiemkrachtbepalingen zijn kostbaar omdat er veel werkuren aan besteed worden. Daarom is het zaak een efficiënte en betrouwbare werkwijze te ontwikkelen om de kiemkracht te volgen. Het belangrijkste is dat de zaden in leven blijven. Onnodig vermeerderen is echter ongewenst door de hoge kosten en risico op verlies van genetische diversiteit in het zaadmonster.

Het bewaren van zadencollecties
Het CGN bewaart de zaadmonsters in – 20 ˚C, nadat de zaden gedroogd zijn tot een vochtgehalte van 3 – 7%. Dit wordt algemeen gezien als de beste methode om zaad lang kiemkrachtig te houden. Voor hoe lang is niet precies bekend: genenbanken volgen de kiemkracht op grote schaal pas de laatste 40 jaar. Er zijn wel inschattingen voor verschillende gewassen gemaakt, gebaseerd op kunstmatige veroudering door de zaden te bewaren bij een hoge temperatuur of een hoge luchtvochtigheid. Op basis van dit soort experimenten wordt geconcludeerd dat bijvoorbeeld tarwe meer dan 100 jaar goed kiemkrachtig blijft. Informatie over de bewaarbaarheid van verschillende soorten is te vinden op de Seed Information Database van Kew.

Kiemkracht gelijk na 25 jaar
Het CGN is in 1985 opgericht en van alle monsters die in de collectie zijn gekomen is de kiemkracht vastgesteld. Hierbij is de gebruikte drempelwaarde 80% voor gecultiveerd materiaal (rassen) en 60% voor wilde verwanten. Daarna is de kiemkracht na 10 tot 25 jaar opnieuw bepaald, afhankelijk van het gewas en de aanvankelijke kiemkracht van het materiaal. Een analyse van 40.000 testresultaten liet zien dat van het overgrote deel van de monsters de kiemkracht niet was gedaald. Daarom wordt bij het CGN nu bij alle gewassen pas na 25 jaar na de eerste kiemkrachtbepaling opnieuw de kiemkracht bepaald, en daarna elke 10 jaar. Voor granen, omdat daarvan algemeen geacht wordt dat ze erg lang hun kiemkracht kunnen behouden, wordt een interval van 20 jaar aangehouden. Als de kiemkracht van een monster onder de drempelwaarden daalt wordt nogmaals een kiemtest uitgevoerd. Als deze test weer te laag is moet een monster vermeerderd worden. Een monster dat rond de drempelwaarde voor vermeerdering schommelt kan ook intensiever gevolgd worden i.p.v. direct te vermeerderen. Er wordt dan geen 10 jaar met een volgende kiemtest gewacht maar bijvoorbeeld 2 jaar.

Hoe wordt de kiemkracht bepaald
De internationale organisatie voor het testen van zaad, International Seed Testing Agency (ISTA) heeft protocollen ontwikkeld hoe bij verschillende soorten het beste de kiemkracht bepaald kan worden. Deze protocollen worden ook door genenbanken gebruikt. Temperatuur en temperatuurwisseling zijn belangrijk en het materiaal waarop of waarin gezaaid wordt (b.v. op papier in petrischalen of in bakken grond). Het aantal zaden in een test en methoden om de kiemrust te doorbreken (b.v. beschadigen van de zaadhuid of een koude behandeling) maken ook deel uit van het protocol. Verder is omschreven hoe een gezonde kiemplant eruit moet zien en hoeveel dagen de test duurt. De ISTA protocollen zijn veelal gebaseerd op cultuurgewassen. Omdat genenbanken ook veel wilde soorten in de collectie hebben moeten vaak eigen protocollen ontwikkeld worden. Vooral het vinden van methoden voor het doorbreken van kiemrust in wilde soorten vraagt soms een grote inspanning.

Anders dan in de commerciële zaadhandel zijn zaden in een genenbank vaak in slechts geringe hoeveelheden beschikbaar. Vaak worden in kiemtesten 50 of 100 zaden gebruikt i.p.v. 2 x 200 zaden aanbevolen door de ISTA. De testen kunnen dan ook sneller ingezet en waargenomen worden.

Bron: WUR 

Publicatiedatum: