Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief om al het laatste nieuws direct per e-mail te ontvangen!

Inschrijven Ik ben al ingeschreven

U maakt gebruik van software die onze advertenties blokkeert (adblocker).

Omdat wij het nieuws gratis aanbieden zijn wij afhankelijk van banner-inkomsten. Schakel dus uw adblocker uit en herlaad de pagina om deze site te blijven gebruiken.
Bedankt!

Klik hier voor een uitleg over het uitzetten van uw adblocker.

Meld je nu aan voor onze dagelijkse nieuwsbrief en blijf up-to-date met al het laatste nieuws!

Abonneren Ik ben al ingeschreven

GD: Sterk verband Schmallenberg en weidegang

In 2012 heeft de GD, met financiering van het ministerie van Economische Zaken, onderzoek gedaan naar het schmallenbergvirus in de Nederlandse veehouderij. Doel was om te onderzoeken welke factoren het risico op een besmetting met het schmallenbergvirus en de geboorte van misvormde kalveren binnen een bedrijf vergroten. Ook is een schatting gemaakt van de gevolgen van infectie met schmallenbergvirus voor de melkproductie, de vruchtbaarheid en de sterfte op een bedrijf. In totaal hebben 149 Nederlandse melkveehouders meegedaan aan het onderzoek.

De deelnemende bedrijven zijn onderverdeeld in 75 'case-bedrijven' en 74 'controle-bedrijven'. Van de twee groepen bedrijven was zeker dat er runderen liepen die een infectie met het schmallenbergvirus hadden doorgemaakt in de zomer van 2011. Verschil tussen de case-bedrijven en de controle-bedrijven was dat bij de casebedrijven sprake was van meldingen van acute klinische verschijnselen en/of van misvormde kalfjes. Bij de controlebedrijven was geen sprake van misvormingen bij pasgeboren kalfjes en/of van opvallende veranderingen in van vruchtbaarheid in 2011.


Mate van infectie

Om in te kunnen schatten hoeveel procent van de runderen op een bedrijf een infectie had opgelopen met het schmallenbergvirus, zijn op elk bedrijf 70 bloedmonsters verzameld door de dierenarts van het bedrijf. Deze monsters zijn onderzocht op afweerstoffen tegen het schmallenbergvirus. In totaal had 84% van de onderzochte koeien op case-bedrijven afweerstoffen tegen het schmallenbergvirus, op controle-bedrijven had 76% deze afweerstoffen. Het percentage koeien met afweerstoffen varieerde per bedrijf van 13 tot 100%. Bij jongvee kwamen afweerstoffen iets minder vaak voor (76%) dan bij volwassen vee (80%).

Sterk verband met weidegang

Met behulp van de antwoorden uit de enquête die op elk bedrijf is afgenomen, is onderzocht of er bedrijfsfactoren zijn die er voor zorgen dat het ene bedrijf meer besmet is en/of last heeft gehad van schmallenbergvirus dan het andere. Daartoe zijn bedrijven waar schmallenbergvirus veel voor kwam (= meer dan 50% van de onderzochte dieren had afweerstoffen) vergeleken met bedrijven waar het virus weinig voorkwam. Ook zijn bedrijven met en zonder afwijkende kalveren met elkaar vergeleken. De resultaten wijzen een sterk verband aan tussen weidegang en de mate van schmallenberginfectie. Bedrijven die weidegang toepasten in 2011 hadden gemiddeld 10 keer vaker een hoog percentage dieren met afweerstoffen tegen schmallenbergvirus dan bedrijven die geen weidegang toepasten. Daarnaast was het op bedrijven die weidegang hadden toegepast in 2011 bijna 3 keer meer waarschijnlijk dat een misvormd kalf werd geboren in 2011/2012 in vergelijking met bedrijven die geen weidegang toepasten. Deze bevindingen zijn te verklaren door het feit dat het schmallenbergvirus wordt overgedragen door de knut, een vliegend insect waaraan koeien, zo lijkt het, meer blootgesteld worden als ze in de wei lopen dan als ze op stal staan. Drachtige koeien die worden besmet met schmallenbergvirus lopen het risico het virus door te geven aan het ongeboren kalf, wat ernstige misvormingen bij het kalf als gevolg kan hebben. Echter, de kans op het doorgeven van het virus richting het ongeboren kalf na infectie van de moeder lijkt gering te zijn. Jongvee dat door middel van weidegang blootgesteld wordt aan de knut, vóórdat inseminatie of dekken plaatsvindt, maakt schmallenberg-afweerstoffen aan die een toekomstige vrucht beschermen tegen misvormingen. Het aanpassen van weidegangroutines naar een systeem waarin jongvee wordt geweid voordat het drachtig wordt, zodat ze beschermd zijn, zou de reeds geringe impact van blootstelling aan het schmallenbergvirus mogelijk verder kunnen verkleinen.

Er kon geen effect van staltype met betrekking tot ventilatie (zoals het open laten van de staldeuren of de opening van de lange horizontale zijkanten van de stal) worden vastgesteld. Ook werd geen effect van verlichting in de stal gedurende de nacht of een gunstig effect van vliegenbestrijding gevonden.

Overdracht van het virus van koe naar kalf

Zowel de mate van klinische verschijnselen als de mate van afweerstoffen bij het volwassen vee hadden verband met misvormingen in pasgeboren kalveren. Desalniettemin lijkt de kans dat een besmette koe haar ongeboren kalf besmet gering. Tijdens de studieperiode zijn 146 doodgeboren of geaborteerde kalveren van 65 bedrijven voor sectie-onderzoek opgestuurd naar de GD, bij 19 van deze kalveren bleek het te gaan om het schmallenbergvirus. Op basis van deze bevindingen en afkalfgegevens van deze bedrijven is geconcludeerd dat minstens 0,5% van de kalveren geboren tussen februari en september 2012 geïnfecteerd was met het schmallenbergvirus.

Het schmallenbergvirus kon niet worden aangetoond in bloedmonsters verzameld van kalveren vóórdat zij biest kregen. Afweerstoffen tegen schmallenbergvirus werden wél in sommige van deze monsters aangetoond, wat aangeeft dat het ongeboren kalf in staat is het virus te elimineren met behulp van zelf aangemaakte afweerstoffen. Na de opname van biest bleven zogenaamde 'maternale' antistoffen (antistoffen van het moederdier), ongeveer 3-4 maanden aanwezig in het bloed van het kalf.

Impact op melkproductie

De impact van schmallenbergvirus op bedrijfsniveau met betrekking tot melkproductie, vruchtbaarheid en sterftecijfers leek beperkt te zijn. De resultaten van de studie tonen een dip in melkproductie aan tussen augustus en mid-september 2011, naar alle waarschijnlijkheid een gevolg van de acute fase van de schmallenberg-epidemie. Gedurende een 4-weekse periode waarin was aangenomen dat de infectie heeft plaatsgevonden op case-bedrijven, bleek het totale verlies aan melkproductie per dier 30-51 kilogram. Dit verlies kan echter niet volledig aan het schmallenbergvirus worden toegeschreven omdat andere factoren, zoals het seizoen en de uitzonderlijk natte en koude weersomstandigheden destijds, mogelijk ook een rol hebben gespeeld.

Impact op vruchtbaarheid

Op basis van vruchtbaarheidskengetallen werd geschat dat ongeveer 80% van de koeien waarvan was aangenomen dat ze zich in een gevoelig stadium van de dracht bevonden tijdens de acute fase van infectie in 2011 een levend kalf heeft voortgebracht. Uit dezelfde groep koeien kreeg 5,0-5,8% een doodgeboren kalf, waarvan echter niet bekend was of deze besmet waren met het schmallenbergvirus. In totaal 4,8-6,7% van de koeien verwierp de vrucht tussen 100-260 dagen na inseminatie (normaal is 1-2%).

Impact op sterfte

Tenslotte kan op basis van onze studie geconcludeerd worden dat het schmallenbergvirus op bedrijfsniveau gemiddeld genomen een beperkte impact heeft gehad op de sterfte, enkele uitzonderingen daargelaten. Dit is in overeenkomst met de relatief milde en tijdelijke klinische verschijnselen die zijn waargenomen bij volwassen melkvee tijdens de epidemie en het daaropvolgende beperkte aantal misvormd geboren kalveren in Nederland.

Voor meer informatie: www.gddeventer.com
Publicatiedatum: