Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld over het biocertificaat dat de toezichthouder voor de biologische sector heeft verleend aan een pluimveehouderij in Gelderland. Met dit certificaat mag het bedrijf vleeskuikens biologisch vermarkten. Een aantal organisaties uit de pluimveeketen tekende bezwaar aan tegen de certificering. Zij wilden voorkomen dat in de regio een grootschalige, biologisch gecertificeerde pluimveehouderij ontstaat. De toezichthouder verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk omdat de betrokken partijen geen belanghebbenden zouden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
© Wdnetagency | Dreamstime
Beoordeling belanghebbendheid
Het College bevestigt dat oordeel. De bezwaarmakers beriepen zich onder meer op de 'goede naam van het biocertificaat'. Dat argument slaagt volgens het College niet, omdat dit geen onderscheidend, persoonlijk belang is. Het belang geldt voor alle gecertificeerde bedrijven in de sector en is daarmee onvoldoende specifiek om belanghebbendheid te vestigen.
Verder werd aangevoerd dat de certificering gevolgen zou hebben voor de marktpositie van andere bedrijven binnen de biologische pluimveeketen. Het College oordeelt dat er geen sprake is van een rechtstreeks concurrentiebelang. De activiteiten van de bezwaarmakers – variërend van slachterij- en verwerkingswerkzaamheden tot reguliere pluimveehouderij – vallen in andere marktsegmenten dan de werkzaamheden waarvoor het biocertificaat is verleend. Eén van de bedrijven was bovendien al gestopt met biologische activiteiten ten tijde van de bezwaarprocedure, waardoor een actueel en rechtstreeks belang ontbrak.
Ook een beroep op het verhoogde risico op vogelgriep, vanwege de grote uitloopvereisten van biologische pluimveehouderij, werd niet gehonoreerd. Volgens het College bestaat er geen rechtstreeks verband tussen de certificering en een verhoogd risico, omdat ziekteoverdracht ook op andere manieren kan plaatsvinden en omdat vergelijkbare risico's bestaan bij andere houderijsystemen. De verwijzing naar een eerdere uitspraak over een omgevingsvergunning verandert dit niet, omdat daar een ander beoordelingskader gold.
Geen hoorplicht
Omdat duidelijk was dat de bezwaren niet-ontvankelijk waren, mocht de toezichthouder afzien van het horen van twee van de appellanten. Het College stelt dat redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan over het ontbreken van belanghebbendheid, waardoor de uitzondering van artikel 7:3 Awb van toepassing is.
Uitspraak
Het College verklaart beide beroepen ongegrond. De toezichthouder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Bron: Rechtspraak