Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief om al het laatste nieuws direct per e-mail te ontvangen!

Inschrijven Ik ben al ingeschreven

Meld je nu aan voor onze dagelijkse nieuwsbrief en blijf up-to-date met al het laatste nieuws!

Abonneren Ik ben al ingeschreven
Biohuis reageert op internetconsultatie 8e Actieprogramma Nitraat

“We zijn vanaf het begin betrokken geweest en hebben gepleit voor een aparte benadering van biologische bedrijven”

Tholen - Biohuis ziet in het concept van het 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (APN) de noodzaak voor een aanpak die rekening houdt met de specifieke bedrijfsvoering van biologische landbouw. De organisatie heeft daarom een uitgebreide reactie ingediend op de internetconsultatie van het ministerie van LNV. Jeroen Neimeijer, bestuurslid van Biohuis, licht deze reactie verder toe.

© Biohuis

Strikte biologische regelgeving biedt kansen
Volgens Neimeijer biedt de biologische bedrijfsvoering een solide basis voor een andere benadering binnen het actieprogramma. "Er zijn weinig vormen van landbouw die zo strak gecontroleerd worden door de Europese wetgeving en de biologische verordening. In de biologische verordening zijn veel aspecten opgenomen die hetzelfde doel hebben als het 8e Actieprogramma: een gezonde bodem en een gezond milieu."

Het juridisch geborgde systeem met audits en controles zou volgens Neimeijer ook voordelen op mogen leveren: "Als zaken al gewaarborgd zijn via Skal, dan is het vrij omslachtig om ook voor het 8e Actieprogramma Nitraat data en onderbouwingen aan te leveren. Als controles versoepeld kunnen worden en de bewijslast wordt verminderd voor de biologische sector, scheelt dat veel omslachtige administratie. Het zorgt voor minder bureaucratie en kosten die anders totaal zinloos zouden zijn."

Gebruik van biologische data voor KPI's
Een belangrijk punt in de reactie betreft het gebruik van biologische data: "In veel regelingen wordt uitgegaan van standaardpraktijk en data gebaseerd op gangbare landbouw. Wij pleiten er sterk voor dat KPI's voor biologische bedrijven gebaseerd worden op data van biologische bedrijven zelf, niet op het landelijke gemiddelde. Het verschil is significant, en zo worden we eerlijk beoordeeld op prestaties die we al leveren."

Neimeijer voegt toe: "Er is al data beschikbaar uit biologische projecten en pilots, deze moeten gebruikt worden in de rekenmodellen. Uiteraard willen we graag meer data uit de biologische sector verzamelen, maar dan moet wel zeker zijn dat de gegevens daadwerkelijk in de modellen terechtkomen."

© Biohuis

Actieve betrokkenheid bij beleid
Biohuis was actief betrokken bij de totstandkoming van het concept: "We zijn vanaf het begin betrokken geweest en hebben gepleit voor een aparte benadering van biologische bedrijven, gebaseerd op onze eigen onderbouwing en praktijk. Zo ver wilden ze niet gaan."

Neimeijer benadrukt dat gesprekken nog lopen: "Er staan nog een aantal zaken open die in de consultatietekst niet zijn uitgewerkt, zoals blijvend grasland, stikstof gebruikersnormen en de gewassenlijst. De komende twee tot drie maanden worden deze onderwerpen verder uitgewerkt, waarbij wij betrokken blijven en input kunnen leveren. In de loop van het najaar zal er ongetwijfeld een nieuwe consultatieronde komen. Iedereen die inhoudelijke ideeën heeft, kan zich bij Biohuis kenbaar maken."

Volledige reactie van Biohuis op het concept 8e Actieprogramma Nitraat

Algemeen
"Biohuis wil benadrukken dat consultatie van de biologische sector noodzakelijk is vanwege de vaak afwijkende bedrijfsvoering, voortkomend uit de specifieke regelgeving voor biologische landbouw. Daarom is het van belang dat Biohuis ook bij meer informele tussentijdse consultaties geraadpleegd wordt, vanwege haar specifieke kennis over de biologische landbouwpraktijk. Zoals bij de nog op te stellen lijsten met gewassen."

5.2.2. Vanggewas na mais
"Er wordt in het concept zonder argumentatie voorgesteld om de uitzondering voor biologische bedrijven te laten vervallen bij de verplichte inzaai vanggewas na mais voor 1 oktober.

De redenen die wij eerder hebben aangedragen en hebben geleid tot een uitzondering in de regelgeving, zijn echter niet gewijzigd:

Een vanggewas na maïs met uiterlijke inzaaidatum 1 oktober geeft in de praktijk op biologische bedrijven veel problemen. Biologische mais wordt in de regel 2 á 3 weken later gezaaid dan gangbare mais (i.v.m. beginontwikkeling en onkruiddruk), en kan daarmee ook 2 á 3 weken later geoogst worden. Dit is in de meeste gevallen ruimschoots na 1 oktober. Het toepassen van onderzaai is in de praktijk geen succes, omdat er vanwege mechanische onkruidbestrijding vaak geëgd en geschoffeld wordt, en daarmee de 'onderzaai' weer vernietigd wordt. Bij onderzaai op het moment dat het gewas al gesloten is, ontwikkelt het vanggewas zich vaak onvoldoende. Wij pleiten daarom voor een uiterlijke inzaaidatum van een vanggewas na mais op 1 november in plaats van 1 oktober. Biologische mais wordt terecht apart benoemd in de regelgeving voor vanggewassen.

Omdat in de biologische teelt geen kunstmest mag worden toegepast, wordt biologische mais voorafgaand aan het inzaaien uitsluitend bemest met organische mest. Daardoor ligt het bemestingsniveau van biologische mais gemiddeld een stuk lager dan van gangbare mais. Juist omdat de biologische teelt vanwege de biologische regelgeving met een beperkte stikstofbemesting moet werken, was het inzaaien van vanggewassen altijd al een cruciaal onderdeel van de biologische bedrijfsvoering, om de schaarse stikstof zoveel mogelijk te benutten. Daarom bestaat er al een sterke prikkel om de vanggewassen zo snel mogelijk na de oogst in te zaaien.

Tot slot moet het mogelijk blijven dat een biologische teler een vanggewas in een volgend seizoen bemest. In een deel van de biologische maisteelt wordt een groenbemester met een zodenbemester bemest op het moment dat het gewas in het vroege voorjaar weer volop begint te groeien. De groeiende groenbemester neemt een groot deel van deze voedingstoffen op. Twee weken voor het zaaien van de maïs wordt de groenbemester gefreesd. Deze verteert in de volgende twee weken met behulp van het bodemleven en micro-organismen. Op die manier wordt de bodem met organisch materiaal gevoed, hetgeen de essentie is van de biologische landbouw. Vervolgens wordt de maïs ingezaaid, dus zonder dat er nogmaals wordt bemest. Het is voor deze biologische landbouwpraktijk essentieel dat dit toegestaan blijft."

5.2.3. Rotatie met rustgewassen
"De uitzondering op de rotatie verplichting voor biologische teelten moet blijven, omdat biologische telers altijd al ruime rotaties toepassen, aangezien deze noodzakelijk zijn om überhaupt biologisch te kunnen telen. De tekst in het concept lijkt dat aan te geven, maar kan duidelijker."

5.2.4 Behoud grasland
"Behoud van grasland is belangrijk voor waterkwaliteit en biodiversiteit. Biologische bedrijven hebben relatief veel grasland. Dit onderdeel van het concept 8e Actieprogramma is nog niet concreet uitgewerkt. Blijvend grasland kan waardevol zijn, maar voor biologische bedrijven is het geregeld nodig om grasland opnieuw in te zaaien omdat bijvoorbeeld het klaveraandeel te klein is geworden en de productiviteit daardoor afneemt. Doorzaaien met klaver heeft vaak niet het gewenste resultaat. De klaver is nodig om stikstof uit de lucht te binden, waardoor het gras en de andere kruiden voldoende voeding krijgen, en er - als rustgewas in de akkerbouw rotatie – weer een vruchtbare bodem voor een volgend gewas wordt gevormd. Er wordt immers geen kunstmest gebruikt.

Onderzoek geeft aan dat kruidenrijk grasland met smalle weegbree de vorming van nitraat in de bodem remt, waardoor minder nitraat kan uitspoelen. Daarnaast remt het de emissie van lachgas, een broeikasgas. Blijvend grasland heeft uiteraard diverse voordelen, maar is op een gemiddeld gangbaar bedrijf niet per definitie kruidenrijk. We vragen hier daarom aandacht voor de gunstige effecten van kruidenrijk - en niet per se blijvend - grasland dat op veel biologische bedrijven, ook akkerbouwbedrijven, standaard aanwezig is (1). Zet bij toekomstig beleid de voordelen van blijvend grasland dus naast de voordelen van kruidenrijk grasland dat geregeld opnieuw ingezaaid wordt."

5.4.1 Bufferstroken
"Het is goed dat er onderzoek komt naar het effect van bufferstroken. In de bijlage over een mogelijke opzet van dat onderzoek missen wij echter aandacht voor de effecten van biologische bedrijfsvoering. In het onderzoek zal onderscheid gemaakt moeten worden tussen gangbare en biologische percelen waardoor mogelijke verschillen aan het licht kunnen komen. Uit onderzoek is al gebleken dat biologische bedrijven in het algemeen een lager stikstofbodemoverschot hebben. Ook is de bodemstructuur gemiddeld beter, zodat er minder oppervlakkige afstroming is bij wateroverlast.

Het niet gebruiken van synthetisch-chemische gewasbescherming, met in beperkte gevallen gebruik van enkele natuurlijke middelen, betekent sowieso al dat drift van middelen van een heel andere orde is. In een praktijkproef is jaarrond een uitspoeling van bijna altijd 0,0 gemeten. De verwachting is dan ook dat de effectiviteit van bufferstroken op biologische bedrijven en daarmee het milieueffect geringer zal zijn. Een versoepeling met minder of smallere verplichte bufferstroken voor biologische bedrijven zou onderbouwd kunnen worden met de resultaten van het bufferstroken onderzoek, mits het onderzoek biologische en gangbare percelen onderscheidt."

5.4.2 Bezinkgreppel in bufferstrook 'fosforgebied'
"Met deze maatregel komt het er op neer dat er op de bufferstrook niks geteeld wordt en er op het te vergraven deel ook geen andere stabiele vegetatie kan ontwikkelen door het uitgraven van sleuven. Er zal dan een tijd geen vegetatie zijn. Dit zal dan juist uitspoeling bevorderen. Verder kan een smalle diepe gleuf fataal zijn voor diverse kleine dieren die nabij sloten leven, in de sleuf vallen en er niet meer uit kunnen komen. Daarnaast gaat het ten koste van de stabiliteit van de slootkant wanneer er op korte afstand een greppel gegraven wordt. dit bemoeilijkt het slootbeheer."

7.4.5/7.5.1 Risicovolle schakels/Certificering
"We missen in de paragraaf over risicovolle schakels respectievelijk certificering een positieve benadering van bedrijven met een Skal certificaat. Vanwege de verplichting voor biologische bedrijven om tenminste 70% biologische mest te gebruiken, is er een schaarste aan biologische mest en is er juist geen fraudeprikkel, omdat telers goed betalen voor deze mest. Dat geldt ook voor biologische varkenshouders, dat mag wel genoemd worden in 7.4.5.

Daarnaast blijkt telkens weer dat de biologische bedrijfsvoering beter is voor natuur en milieu. Doordat biologische landbouw een wettelijk vastgelegde landbouwmethode is, geeft het Skal certificaat onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid een unieke waarborg voor een betere landbouwpraktijk. Maak als overheid dan ook gebruik van de kansen die dit biedt om de boeren die deze extra inspanning verrichten, te erkennen en te belonen. De overheid heeft niet voor niets een doelstelling van 15% biologisch landbouwareaal in 2030."

Doelsturing
"Bij het toepassen van doelsturing moet goed bekeken worden of er niet ten onrechte op indicatoren wordt gestuurd die te kunstmatig of complex zijn of die niet het echte probleem aanpakken. Zie voor een uitgebreidere bespreking de Biohuis publicatie Reflectie op voorgestelde KPI's voor kringlooplandbouw. (2)

Verder is het belangrijk dat als biologische bedrijven forfaitaire waarden moeten gebruiken voor bepaalde KPI's, deze gebaseerd worden op data van biologische bedrijven – niet van gemiddelde dus gangbare bedrijven. Bij voorkeur worden bedrijfsspecifieke gegevens gebruikt.

De in het vooruitzicht gestelde 'beloningen' bij deelname aan het ingroeipad zijn niet of nauwelijks relevant voor de praktijk op biologische bedrijven. Het versmallen of laten vervallen van de bufferstroken zou een optie moeten zijn voor biologische bedrijven, ook omdat er wat betreft middelengebruik weinig risico's zijn bij deze bedrijven (zie hierboven). Om deelname te stimuleren is het belangrijk dat de kosten van monsternames en analyses niet voor rekening van de deelnemers komen. Biohuis verwacht dat biologische bedrijven dan graag meedoen, omdat zij willen zien wat het effect van hun biologische bedrijfsvoering is.

Daarnaast missen we een opmerking over de noodzaak om de nitraatrichtlijn aan te passen zodat doelsturing ook daadwerkelijk toegestaan wordt als alternatief voor middelsturing. De Europese Commissie heeft immers indertijd het Nederlandse MINAS systeem afgekeurd, juist omdat dit doelsturing was. De nitraatrichtlijn is op het punt van verplichte middelsturing nooit aangepast."

Derogatie
"Er ligt momenteel in Brussel weer een verzoek voor een derogatie inzake stikstofbemesting, ingediend door de minister van LVVN. Mocht er een derogatie komen, dan zal dit waarschijnlijk gepaard gaan met extra maatregelen. Biologische bedrijven maken geen gebruik van de derogatie, dit staat de Europese biologische regelgeving niet toe, dus dragen niet bij aan de extra uitspoeling en hoeven dus geen extra maatregelen te nemen om de extra uitspoeling te compenseren."

Pilots
"De uit te voren pilots zijn nog niet uitgewerkt. Het is voor boeren en samenleving belangrijk dat er ook pilots komen die voor biologische sectoren van meerwaarde zijn. En dat biologische boeren daarover mee kunnen praten en meewerken in de uitvoering.

Namens Biohuis, Jeroen Neimeijer"

(1) Handleiding productief kruidenrijk grasland. Louis Bolk Instituut, 2024. Pedro Janssen, Martine Bruinenberg, Nick van Eekeren, Nyncke Hoekstra, Jeroen Pijlman, Ton van Schie, Jan-Paul Wagenaar, Jan de Wit.

(2) https://biohuis.org/assets/img/uploads/Reflectie-op-door-consortium-voorgestelde-KPIs-voor-kringlooplandbouw-1.pdf

Voor meer informatie:
Jeroen Neimeijer
Biohuis
Bennekomseweg 43
6717 LL Ede
[email protected]
www.biohuis.org

Gerelateerde artikelen → Zie meer