Wageningen University & Research (WUR) en adviesbureau Connecting Agri & Food hebben de kosten uitgerekend van een dierwaardige veehouderij. Onderzoekers Roel Jongeneel en Gé Backus lichten de welzijnsmaatregelen en cijfers toe.
Wat betekent Dierwaardige Veehouderij?
'De Wet Dieren verplicht dat er regels gemaakt worden gericht op het bewerkstelligen van een dierwaardige veehouderij in Nederland in 2040. Daarbij moet de veehouderij voldoen aan zes principes zoals geformuleerd door de Raad voor Dieraangelegenheden.1 Deze in de wet vastgelegde principes zijn:
- De intrinsieke waarde en integriteit van het dier moet worden gewaarborgd;
- Er is respect voor de eigen waarde van het dier als wezen met gevoel, dat pijn en plezier kan ervaren;
- Veehouders mogen geen fysieke ingrepen meer uitvoeren, zoals staarten couperen en snavels van pluimvee behandelen, tenzij ermee stoppen nadelig is voor het dier.
- Dierwaardige veehouderij voorziet in drie basisbehoeften: goede voeding, goede omgeving en goede gezondheid.
- Het dier krijgt voldoende mogelijkheden om essentiële natuurlijke gedragingen te vertonen en zijn behoeften te vervullen;
- Het dier moet een emotionele toestand kunnen bereiken die het als positief ervaart; daarom moet het dier kunnen reageren op omstandigheden in zijn omgeving.
Deze leidende principes worden met nieuwe regels in eerste instantie toegepast bij melkvee, kalveren, pluimvee en varkens. De principes zijn zelf geen dwingende voorschriften, maar vormen de richtlijnen daarvoor en dienen onder meer om richting te geven in het ontwerpen van nieuwe veehouderijsystemen. Ze zijn vertaald naar een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), waarin de gedragsbehoeften van de dieren en bijpassende maatregelen om daarin te voorzien worden uitgewerkt. Het ministerie van LVVN heeft inmiddels een concept-AMvB 'dierwaardige veehouderij' opgesteld. Die zal op enig moment in internetconsultatie worden gebracht.'
Wat zijn de gevolgen van de regels in de concept AMvB?
'WUR en adviesbureau Connecting Agri & Food voerden een economische impactanalyse van deze AMvB uit. Met andere woorden: ze hebben de financiële compensatie bepaald die nodig is om de voorgestelde extra maatregelen voor hoger dierenwelzijn door te voeren, zowel op bedrijfsniveau als op sectorniveau. Deze benodigde compensatie is afgeleid van de extra kosten die de veehouders moeten maken. De onderzoekers maken daarbij onderscheid tussen extra kosten die veehouders elk jaar moeten maken en de (eenmalige) verwachte investeringen die ze moeten doen om aan de hogere welzijnstandaarden te voldoen.
De maatregelen zijn gegroepeerd in vijf categorieën: 1) leefruimte; 2) reduceren van ingrepen; 3) voeding; 4) jonge dieren, en 5) overig.
Tabel 1
Tabel 1: Indicatie van de relatieve economische impact (kleur) en illustratie (tekst) van de aspecten van de geanalyseerde DW-opties. Legenda: de kleur geeft een indicatie van relatieve economische impact: rood = veel impact; oranje = gemiddelde impact; groen = weinig impact; wit = geen algemene beoordeling mogelijk. Het kan zijn dat de maatregel sec een lage impact heeft, maar dat er andere (dure) maatregelen moeten worden genomen om ongewenste neveneffecten van het niet plegen van ingrepen te beperken. Dat is bijvoorbeeld bij lange varkensstaarten bij varkens het geval.
Vervolgens zijn de kosten van de verschillende maatregelen bepaald, zowel gemiddeld per bedrijf als de totale kosten per diercategorie. In tabel 2 zijn de kosten per bedrijf per jaar opgenomen, uitgaande van de eisen in 2040.'
Tabel 2
Tabel 2: Indicatieve berekening van de jaarlijkse kosten per bedrijf van de dierenwelzijnsmaatregelen in het kader van een AMvB. * de bandbreedte hangt samen met de doorrekening van verschillende opties. De bedragen omvatten zowel jaarlijkse operationele kosten alsook de jaarkosten van investeringen.
Roel Jongeneel en Gé Backus leggen uit dat voor verschillende veehouderijsectoren is berekend wat de jaarlijkse extra kosten zijn van maatregelen om het dierenwelzijn te verbeteren. Voor melkvee zijn drie pakketten doorgerekend, waarbij de minst ingrijpende optie (alleen extra stalruimte) al €34.000 per jaar kost, en het meest ingrijpende pakket €136.000 per jaar. In de pluimveehouderij hangen de kosten vooral samen met het bieden van meer leefruimte: voor vleeskuikens lopen die op tot bijna €79.000 per jaar, en bij leghennen kunnen de kosten bij lagere bezetting verdubbelen.
Voor varkens zijn de maatregelen nog kostbaarder: vleesvarkens kosten ruim €235.000 extra per jaar, afhankelijk van de maatregel, terwijl het pakket voor zeugenhouders oploopt tot zo'n €400.000 per jaar. In de kalverhouderij lopen de extra kosten uiteen van €62.000 tot €171.000, vooral door extra leefruimte en welzijnsvloeren.
De economische impact is berekend met een beproefde methodiek, ook gebruikt bij het Beter Leven keurmerk. Daarbij wordt gekeken naar extra kosten op bedrijfsniveau ten opzichte van een gemiddelde situatie. In sommige sectoren, zoals de varkenshouderij en blankvleeskalverhouderij, zijn de kosten hoger dan het gemiddelde bedrijfsinkomen, wat betekent dat deze ondernemers de kosten zonder hulp niet kunnen dragen. Compensatie zal dus nodig zijn, bijvoorbeeld via subsidies, fiscale voordelen of hogere marktprijzen.
Er is gerekend met twee scenario's, waarbij de veestapel met 20% of 30% krimpt – deels omdat uitbreiding van stalcapaciteit niet altijd haalbaar is door vergunningen. Die krimp beïnvloedt het inkomen van boeren, tenzij ze kunnen investeren in uitbreiding. Per saldo is uitbreiding vaak goedkoper dan krimp, maar dat is niet altijd mogelijk.
De verwachte investeringskosten voor de hele sector tot 2040 liggen tussen €5,9 en €8,4 miljard, met het zwaartepunt in de melkvee- en varkenshouderij. Voor consumenten zouden de hogere kosten neerkomen op gemiddeld €52 tot €88 per huishouden per jaar – een prijsstijging van 6 tot 9%.
De studie houdt rekening met het effect van stikstof- en klimaatbeleid en stelt dat schaalvergroting voor veel bedrijven nodig zal zijn om investeringen rendabel te maken. De kosten zijn gestegen ten opzichte van een eerdere studie, mede doordat uitgegaan is van snellere invoering van maatregelen (voor 2030). Ook de biologische sector valt onder deze maatregelen, maar voldoet vaak al aan vergelijkbare eisen. De werkelijke impact per bedrijf kan verschillen, afhankelijk van bijvoorbeeld vergunningen of de mogelijkheid tot aankoop van bestaande stallen.
Bron: WUR