De basis van een duurzame gewasbescherming, in het bijzonder in de biologische teelt, rust in de eerste plaats op preventie en natuurlijke vijanden voor een natuurlijk evenwicht. Biologische koude kastelers merken op dat er een groot verschil is in de aanwezige biodiversiteit tussen teelten in een (koude) kas en teelten in open lucht, met als gevolg dat ook de plaagbeheersing in de kas moeilijker verloopt. Er blijkt nog weinig kennis te bestaan over het stimuleren van de biodiversiteit in dit teeltsysteem. Met de oprichting van de operationele groep 'Biodiversikas', willen zes biotelers, PSKW, HoGent en Bioforum, daar verandering in brengen.
Aparte aanpak nodig in koude kas
In een gesloten teeltsysteem, in koude kassen, is er een minder grote spontane populatie van natuurlijke vijanden, in vergelijking met een teelt in open lucht. Anderzijds blijkt het moeilijker om commerciële vijanden stabiel te introduceren, wat al meer ingeburgerd is in de verwarmde kas. Telen in koude kas hangt daarom als het ware tussen deze twee teeltsystemen.
Bijkomende moeilijkheden bij de bedrijven in de operationele groep is dat er met een grote diversiteit en hoeveelheid aan gewassen op een kleine oppervlakte gewerkt wordt (soms zo'n 40 teelten in 1 kas per jaar), dat maakt het een intensief teeltsysteem, met weinig plaats voor rustgewassen, en geeft ook een suboptimaal kasklimaat, omdat er niet op een specifieke teelt gestuurd kan worden. Het instellen van een natuurlijk evenwicht in koude kas vraagt daarom een aparte aanpak.
Spontane invlieg via dakramen onderzoeken
In de eerste plaats wordt er nagegaan welke natuurlijke vijanden er aanwezig zijn in de kassen en hoeveel. Zo wordt er bijvoorbeeld bestudeerd welke insecten binnenvliegen via de dakramen. Via doorzichtige vangplaten in de raamopening vangen en identificeren ze de natuurlijke bestrijders die via deze weg binnenkomen. Deze vangplaten worden geïnstalleerd bij de zes verschillende bedrijven, waardoor ze mogelijk ook de invloed kunnen zien van een verschillende hoogte van de raamopening of een verschillende omgeving. Bij een eerste test vingen ze vooral veel bladluizen. In mindere mate ook natuurlijke vijanden, zoals kleine sluipwespsoorten.
Met doorzichtige vangplaten aan de dakramen wordt nagegaan welke en hoeveel natuurlijke vijanden er via deze weg naar binnen komen.
Daarnaast vergelijken ze de situatie in de kas met die net erbuiten. Ze plaatsen daarvoor insectenvallen binnen en buiten de kas en bekijken of er grote verschillen zijn in soorten en/of aantallen tussen beide situaties.
Inzet van commerciële bestrijders verbeteren
Het uitzetten van commerciële bestrijders is bij veel serrebedrijven een standaardaanpak bij de plaagbeheersing. Vooral bij gespecialiseerde vruchtgroentebedrijven is deze methode inmiddels goed ontwikkeld. Bij onverwarmde kassen met diverse teelten blijkt deze strategie dan weer uitdagender. Eerdere experimenten leverden niet altijd het gewenste resultaat op, mogelijk ook door het suboptimale klimaat.
Binnen het project Biodiversikas onderzoeken ze welke natuurlijke vijanden toch kansen bieden binnen dit teeltsysteem. Ze zetten Macrolophus pygmaeus uit tegen tomatenmineermot, en diverse bestrijders tegen bladluizen in paprika (Aphidius colemani, A. ervi, Aphidoletes aphidimyza en Eupeodes corollae). Op de bedrijven wordt er gevarieerd in uitzetfrequenties en volgen ze de populaties op, om het potentieel van de aanpak optimaal te benutten.
Bloemen in de kas om biodiversiteit te verhogen
Natuurlijke vijanden zijn vaak afhankelijk van andere voedselbronnen, zoals pollen en nectar, en schuilplaatsen. In openlucht vinden ze die in wilde of geïnstalleerde bloemenstroken. In de kas ontbreken die vaak volledig, wat de installatie van een populatie natuurlijke vijanden verder bemoeilijkt.
Omdat dit een cruciale factor is in de natuurlijke plaagbeheersing, en daarnaast de commercieel uitgezette bestrijders kan ondersteunen, onderzoeken ze hoe ze bloeiende planten in dit teeltsysteem kunnen integreren. Omdat de plaats in de kas beperkt en waardevol is, wordt niet gewerkt met vaste stroken bloemen in de kas, maar experimenteren ze met alternatieve methoden. Plekken die vrijkomen door teelten die afgeoogst worden en waar niet direct erna een teelt op volgt, worden ingezaaid met bloemen(mengsels).
In het eerste jaar gaan ze vooral na welke soorten hiervoor geschikt zijn. Er is al heel wat info beschikbaar uit open lucht situaties, maar die dient toegepast te worden in een andere omgeving. De watergift verloopt anders en planten groeien in de kas vaak veel weelderiger, waardoor niet alle soorten even geschikt zijn en het management ook aanpassingen vraagt.
Monitoring in winter en vroege voorjaar toont rijk bodemleven
Sinds december vorig jaar monitoren ze de aanwezige biodiversiteit op drie van de zes bedrijven. In de winter zijn er weinig vliegende natuurlijke vijanden actief, maar merkten ze wel een heel actieve populatie van bodembewoners. Loopkevers, kortschildkevers, roofmijten, spinnen, en duizendpoten waren al erg actief. Dit zijn vaak generalistische, maar nuttige vijanden die ook in open lucht veel voorkomen.
De monitoring tijdens de winter en vroege voorjaar laat ook toe om de overleving van bepaalde vijanden in de kas na te gaan. Insecten die kunnen overleven, dienen niet opnieuw in de kas geïntroduceerd te worden.
Het EIP-project 'Biodiversikas: Introductie van meer biodiversiteit in biologische koude kassen' wordt gefinancierd door het agentschap Landbouw en Zeevisserij van de Vlaamse overheid.
Bron: CCBT