Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief om al het laatste nieuws direct per e-mail te ontvangen!

Inschrijven Ik ben al ingeschreven

U maakt gebruik van software die onze advertenties blokkeert (adblocker).

Omdat wij het nieuws gratis aanbieden zijn wij afhankelijk van banner-inkomsten. Schakel dus uw adblocker uit en herlaad de pagina om deze site te blijven gebruiken.
Bedankt!

Klik hier voor een uitleg over het uitzetten van uw adblocker.

Meld je nu aan voor onze dagelijkse nieuwsbrief en blijf up-to-date met al het laatste nieuws!

Abonneren Ik ben al ingeschreven

Financiering land- en tuinbouw belangrijker dan ooit

Land- en tuinbouwbedrijven worden steeds meer extern gefinancierd. Vooral leningen van banken zijn belangrijk. De hoogte van het geleende bedrag is de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld: van gemiddeld € 315.000 naar € 700.000 per bedrijf. Schaalvergroting is daarvan de belangrijkste oorzaak. Door de crisis in de financiële sector en het lage rendement van bedrijven zijn banken kritischer geworden en geven ondernemers aan minder geld te kunnen lenen. Dit heeft geleid tot het zoeken naar andere financieringsvormen, en die worden inmiddels ook op kleine schaal toegepast. Dit is een van de onderwerpen die aan de orde komen in het maandag 23 juni door LEI Wageningen UR gepubliceerde, jaarlijkse Landbouw-Economisch Bericht (LEB).

Om innovaties en verduurzaming in de land- en tuinbouw sector tot stand te brengen, zal een ondernemer steeds meer gaan naar een mix van financieringsproducten, zoals crowdfunding en kredietunies. Deze alternatieve financieringsvormen zullen in de land – en tuinbouw aan omvang winnen. Met name lokale voedselinitiatieven maken gebruik van deze vorm van financiering. Voorwaarde hierbij is dat het project potentiële participanten aanspreekt en binding creëert. Daarnaast zijn kredietunies – coöperaties van ondernemers binnen een branche of regio – en participaties een mogelijkheid. Banken zullen bij een mix van financiering ook sneller bereid zijn geld te lenen.


Nederland kraamkamer Europa

Uit analyse in het LEB ziet het LEI een verschuiving van bepaalde primaire productie naar het buitenland. Eerder zagen we dit al bij de verplaatsing van de rozenproductie naar Kenia. Een ander actueel voorbeeld is de verschuiving die plaatsvindt binnen de varkenssector. De zeugenhouderij in Nederland ontwikkelt zich sterker dan de vleesvarkenshouderij, zowel in schaalgrootte, als productiviteit en concurrentiekracht. De Nederlandse vleesvarkenshouderij is in Europa qua concurrentiekracht een middenmoter. De zeugenhouderij daarentegen vormt samen met die in Denemarken de wereldtop in zeugproductiviteit. We zien dat veel Midden- en Oost-Europese landen voldoende milieugebruiksruimte (land, grondstoffenteelt voor veevoer), goedkopere huisvesting en lagere lonen hebben en daarmee zou op de lange termijn een ruimtelijke spreiding met meer nadruk op biggenproductie in Noordwest-Europa, en op vleesvarkenshouderij en vleesindustrie in Midden- en Oost-Europa verwacht kunnen worden.

Laan van Staalduinen, algemeen directeur: "Het verplaatsen van productie in Nederland naar andere landen heeft gevolgen voor het Nederlandse agrocomplex als totaal. Het is zaak goed te kijken naar je toegevoegde waarde als land- en tuinbouwsector en je af te vragen hoe groot de primaire sector moet zijn om als totaal vitaal te blijven en de toppositie wereldwijd te laten behouden. Waarop specialiseren we ons, wat wil of kan Nederland in de toekomst nog produceren?"

Economische waarde agrarische sector

De invoer- en uitvoerwaarde van agrarische producten namen in 2013 licht toe ten opzichte van een jaar eerder. De invoer steeg met 2% tot bijna 56 miljard, de uitvoer nam met ongeveer 5% toe tot ruim 83 miljard. Dit in tegenstelling tot de totale Nederlandse handel waarvan zowel de invoer- als de uitvoerwaarde daalde in 2013. Het overgrote deel – 80% van de uitvoer, 56% van de invoer - van de Nederlandse agrarische handel vindt plaats binnen de EU. De top drie producten van de Nederlandse export naar de EU zijn vlees, sierteeltproducten en zuivel. Bij de uitvoer naar derde landen gaat het met name om bewerkte producten zoals dranken, zuivel, graanbereidingen en sierteeltproducten. Het belang van de handel voor het Nederlandse agrocomplex blijkt ook uit het feit dat de export voor ongeveer twee derde bijdraagt aan de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid van het agrocomplex. Het belang van het agrocomplex voor de totale economie blijft stabiel en ligt rond de 9%.
Publicatiedatum: