Lidstaten van de Europese Unie mogen staatssteun verlenen bij een buitengewone gebeurtenis, wanneer die verenigbaar zijn met de interne markt. Uit de beschikkingenpraktijk van de Europese Commissie volgt echter dat van zo'n buitengewone gebeurtenis geen sprake is als risico's op verontreiniging van voor mensen bestemde voedingsmiddelen voor de producenten voorzienbaar waren of voorkomen hadden kunnen worden. De situatie van Nederlandse pluimveehouders is ook niet volledig vergelijkbaar met die in België. Dat schrijft minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aan de Tweede Kamer. Zij reageert op vragen van het CDA, de PVV en de ChristenUnie over de fipronilschade van pluimveehouders.
Anders dan in België is het middel Dega 16 ook zonder de toevoeging van fipronil in Nederland niet toegelaten, stelt Schouten. Compensatie door de overheid is niet aan de orde als schade is veroorzaakt door het handelen van private partijen. Het is de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om over de hele keten te borgen dat voedsel veilig wordt geproduceerd en toe te zien op de geschiktheid van de middelen die op een bedrijf worden gebruikt. Daarom is de directe schade primair een zaak en verantwoordelijkheid van de betrokken bedrijven zelf.
Schouten stelt verder dat gezien de lopende juridische procedure van haar kant terughoudendheid geboden is. Het staat bedrijven vrij naar de civiele rechter te stappen om de schade op de veroorzakers te verhalen. De minister geeft in de beantwoording van de vragen tevens aan welke kosten de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft gemaakt. Op basis van de stand van zaken per 1 december 2017 zijn de kosten gemaakt vanaf de tweede monstername bij pluimveehouders tussen de 0,7 en 1,3 miljoen euro. Deze kosten zijn nog niet doorberekend aan de betreffende pluimveehouders.
Bron: Ministerie van LNV